CEVI-WP 04-02

De mens, de maat, en de dingen. Herman De Ley en Protagoras. Grondslagen van het humanisme
M.S.R. Commers
2006

Abstract

Ik wil in een bijdrage tot dit huldeboek een beschouwing wijden aan een tekst van Herman De Ley, gepubliceerd in de Handelingen XLII der Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 1988, met name zijn ‘Protagoras en de almacht van de logos’.

Voor mij ligt de door de auteur gesigneerde overdruk van het artikel. De notities die ik erin maakte zijn van hetzelfde jaar van de uitgave. Ik las hetartikel als onderzoeker binnen de vakgroep ‘Wijsbegeerte enMoraalwetenschap’, waarvan ik deel uitmaakte en waarbij Herman toengeassocieerd was (als ik me niet vergis). Binnen die vakgroep woedde eenfelle maar grotendeels onvruchtbare discussie over het legitieme van het antropocentrisme als een wijsgerige positie. Zoals in die tijd nogal gebruikelijk was, behoorde je ofwel tot het ene, ofwel tot het andere kamp.

Bipolariteit was het kwalijke handelsmerk van de vakgroep. Jaap Kruithof had in 1985 bij EPO zijn boek, De mens aan de grens gepubliceerd, dat een scherpe kritiek bevatte op de antropocentrische wijsgerige oriëntatie. Minder in de kijker stond het feit dat het humanisme —zoals dat werd begrepen— aan wijsgerige kritiek bloot stond en dat de invloed van o.a. Heideggers Brief over het humanisme rechtstreeks of onrechtstreeks aan het werk was. We bevonden ons, om kort te gaan, in de lange periode van het ‘einde van het humanisme’ binnen de westerse continentale filosofie. Al in 1972 had Emmanuel Levinas zijn bundel met essays, Humanisme de l’autre homme gepubliceerd, bedoeld als een reactie op het vermeende ‘antihumanisme’ in de Franse wijsbegeerte (Foucault, de heideggerianen). Van Gilles Deleuze en Félix Guattari verscheen in hetzelfde jaar het boek L’Anti- Oedipe. De mens, als subject, was dood. Dood verklaard. Zoveel was zeker…

Download paper